blog

Kijk eens wat vaker in de spiegel van de kapper!

In een uitspraak van het gerechtshof Amsterdam wordt een unieke casus behandeld over een afkoop van pensioenrechten van een nabestaande. Er werd een enorm bedrag aan loonbelasting ingehouden.
Had dit niet anders gekund?

Samenlevingsovereenkomst vereist voor partnerpensioen

Monique heeft sinds april 2005 tot het einde van de passagiersvluchten van Martinair op 31 oktober 2011 als piloot gevlogen. Vanaf 1 november 2011 voert zij een gezamenlijke huishouding met Paul. Omdat Monique en Paul samen een woning willen kopen maken ze op 12 december 2012 een afspraak bij de notaris. De notaris heeft op hun verzoek een concept voor een samenlevingsovereenkomst opgesteld. Paul wordt in deze overeenkomst als gerechtigde tot een partnerpensioen aangewezen. Op 23 januari 2013 zal de akte bij de notaris ondertekend worden.

Maar als gevolg van een noodlottig ongeval overlijdt Monique op 4 januari 2013. Dus voordat de akte ondertekend wordt.

Voor vliegend personeel van Martinair is er een pensioenregeling die is vastgelegd in het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds Vliegers Martinair Holland (SPM). Volgens dit reglement hebben de partners van de deelnemers aanspraak op een nabestaandenpensioen. De stichting is belast met de uitvoering van de pensioenregeling. Het pensioen is herverzekerd bij Aegon.

Paul voldoet niet aan de voorwaarden voor een partnerpensioen

Na het overlijden van Monique verzoekt Paul het bestuur van SPM om een tijdelijk partnerpensioen aan hem uit te keren. Maar zijn verzoek wordt afgewezen omdat Paul niet aan de vereisten van een notarieel samenlevingscontract en het schriftelijk aanmelden als partner bij het pensioenfonds heeft voldaan.

Paul is het hier niet mee eens en hij dagvaart SPM voor de kantonrechter in Haarlem. De kantonrechter veroordeelt SPM tot het uitkeren van een tijdelijk nabestaandenpensioen dat op 4 januari 2013 ingaat en een partnerpensioen dat vanaf de 65-jarige leeftijd van Paul gaat lopen.

SPM gaat over tot uitkering van het pensioen maar tekent ook hoger beroep aan bij het gerechtshof in Amsterdam.

Het gerechtshof vernietigt het vonnis van de kantonrechter bij arrest van 18 juli 2017 en veroordeelt Paul tot terugbetaling van de reeds ontvangen pensioenuitkeringen. Paul gaat in cassatie tegen dit vonnis.

Het pensioenfonds wil van deze zaak af

Omdat Martinair geen vliegend personeel meer heeft, besluit het bestuur van SPM om tot liquidatie van de stichting over te gaan.

Het cassatieberoep van Paul dreigt het liquidatieproces ernstig te verstoren. SMP gaat daarom in gesprek met Paul over een schikking. Als Paul zijn beroep in cassatie intrekt wil SPM hem een lumpsum betalen en afzien van terugbetaling de ontvangen pensioenuitkeringen.

Paul neemt een adviseur in de arm en die legt de deal voor aan de belastingdienst.

Hij stelt daarbij de volgende vragen:
- Of de inspecteur van mening is dat de afkoopsom niet aan inhouding van loonbelasting is onderworpen omdat er geen sprake is van pensioen.
- Als de inspecteur vindt dat er sprake is van een pensioenuitkering, of er dan over de afkoopsom revisierente (20%) verschuldigd is.

De belastingdienst verschaft duidelijkheid

De inspecteur antwoordt dat de uitkering niet als een pensioen zoals in de Wet op de loonbelasting kan worden aangemerkt. Daardoor is er geen sprake van een zuivere pensioenregeling waardoor de sancties op afkoop en dergelijke niet aan de orde zijn. Revisierente is daardoor niet verschuldigd.

Maar de inspecteur stelt ook dat de uitkering loon uit vroegere dienstbetrekking van een ander (Monique) vormt zodat SPM/Aegon inhoudingsplichtig voor de loonbelasting is en de uitkering ook als loon voor de inkomstenbelasting wordt aangemerkt.

Na ontvangst van dit antwoord checkt de adviseur op verzoek van SPM een tweede keer of er echt geen revisierente is verschuldigd, want SPM wil niet het risico lopen dat ze aansprakelijk is voor deze boete.

Uiteindelijk wordt er een vaststellingsovereenkomst getekend waarbij SPM Paul een vergoeding van € 900.000 toekent. In deze overeenkomst wordt ook vermeld dat op dit bedrag loonheffing zal worden ingehouden. En dat gebeurt ook.

Op 1 augustus 2018 keert Aegon het overeengekomen bedrag uit en houdt meer dan de helft aan loonheffing in.

Bezwaar tegen de loonheffing

Maar Paul tekent bezwaar aan tegen deze inhouding. De inspecteur wijst zijn bezwaarschrift af en Paul gaat in beroep bij de rechtbank Noord-Holland. Die doet op 9 april 2020 uitspraak en wijst het beroep van Paul af.

Paul gaat in hoger beroep bij het gerechtshof in Amsterdam.

Deze volgt de redenering van de rechtbank en wijst het beroep ook af. Het Hof wijst op het causaal verband tussen de uitkering en de dienstbetrekking van een ander waardoor de uitkering als daaruit genoten moet worden aangemerkt.

Het Hof verwijst daarbij, net als de rechtbank, naar oude jurisprudentie uit 1956 van de Hoge Raad.

Nul op request

Paul krijgt dus nul op het request op zijn pogingen om de ingehouden loonbelasting terug te krijgen zodat bij de bruto afkoopsom zou ontvangen.

Zijn inspanningen om de belastingheffing te omzeilen waren kansloos. Omdat de focus van Paul en zijn adviseur heel sterk op de loonbelasting was gericht kwamen andere mogelijkheden om de belastingdruk te verzachten kennelijk niet in beeld.

Dit was een heel bijzondere casus. De pensioenstichting stelde een zeer coulante afwikkeling van deze zaak voor.

Waarschijnlijk had de belastingdienst wel mee willen denken over een mogelijkheid om de fiscale schade te beperken.

Een bankspaarrekening had wellicht soelaas kunnen bieden

Zo waren er juist ‘interessante ingrediënten’ aanwezig om een civiele zaak naadloos te koppelen aan een fiscaal elegante oplossing.

Ik doel op de mogelijkheid om de afkoopsom af te storten op een bankspaarrekening voor een lijfrente. Sinds het jaar 2008 is de bancaire lijfrenterekening ingevoerd als alternatief voor vaak dure verzekeringsproducten.

De kosten van een bankspaarrekening zijn vrijwel nihil. Omdat het geen verzekeringsproduct is, is de looptijd van de uitkeringen in het algemeen 20 jaar. Als een lijfrentegerechtigde binnen de uitkeringstermijn overlijdt, gaan de resterende uitkeringen over op zijn erfgenamen.

De belastingheffing had uitgesmeerd kunnen worden

Als de belastingdienst in de situatie van Paul akkoord was gegaan met storting van de lumpsum op een bankspaarrekening voor een lijfrente, had Paul de loonheffing in eerste instantie in zijn zak kunnen houden.

Of beter gezegd: Dan was de volle € 900.000 op zijn bankspaarrekening gestort en had er – exclusief rente – bijvoorbeeld gedurende 20 jaar een lijfrente van € 45.000 aan hem uitgekeerd kunnen worden.

Nu werd er veel tijd en energie gestopt in een kansloze missie en ging er bijna 5 ton naar de fiscus.

De kans dat de fiscus akkoord gegaan zou zijn met het stallen van de bruto afkoopsom op een bankspaarrekening acht ik vrij groot. Dit past ook het meest bij een pensioenregeling. Onder normale omstandigheden – dus als Paul wél aan de voorwaarden voor een partnerpensioen had voldaan – had hij ook een jaarlijkse uitkering ontvangen.

Deze afwikkeling van het geschil tussen Paul en SPM was vanwege de haast van SPM zo uniek dat het zelfs voor de hand lag om de fiscus ook voor de fiscale behandeling van de afkoopsom in de deal te betrekken.

Die werd nu alleen bij de zaak betrokken in verband met de vragen over het karakter van de uitkering waarbij er geen initiatief werd getoond voor uitstel van belastingheffing.  

Een bankspaarrekening biedt vaak interessante mogelijkheden

Voor het stakingswinst van een ondernemer of afbraak van een fiscale oudedagsreserve wordt vaak naar een bankspaarrekening uitgeweken.

Oudedagsvoorzieningen (ODV) worden ook regelmatig in een bankspaarrekening ondergebracht. De B.V. kan dan geliquideerd worden.

Alimentatieverplichtingen

In het lijfrentebesluit van 16 mei 2019 nr. 2019-115021 (Stcrt. 2019, 30558) zijn in de onderdelen 9.3.4 en 9.3.5 goedkeurende regelingen opgenomen waardoor het sindsdien ook mogelijk is om bij een echtscheiding de alimentatieverplichtingen af te kopen via bancaire lijfrente.

De alimentatieplichtige stort zijn afkoopsom dan op een lijfrentespaarrekening van zijn voormalige partner. En die ontvangt een lijfrente uit dit potje.

Hetzelfde geldt voor afkoopsommen ter verrekening van pensioenaanspraken.

Voor het bepalen van de termijnen van een alimentatielijfrenterekening gelden er geen uiterste ingangsdatum en minimale looptijd. Er is dus voldoende ruimte om het verloop van de uitkeringen zelf in te vullen.

Naast jaarlijkse premiestortingen op een bancaire lijfrenterekening zijn er dus meer situaties waarin dit bancaire product interessant kan zijn.
 
Kortom: Denk eens wat vaker aan een lijfrentespaarrekening bij een bank!
 
 


29 August 2021, Gepost door Peter Meijne


Dit kan ik voor u doen!

Meijne belastingadviseurs beschikt over een brede ervaring. Heeft u een lastige kwestie op gebied van belastingen? Peter Meijne is zeer gespecialiseerd en is u graag van dienst op onderstaande gebieden: